Aanbevolen post

Wintervoorn stekken

In het artikel, wintervoorn , is een manier besproken om te vissen op de wintervoorn. In dit artikel gaan we verder in op de verschillende l...

Leaders


Leaders
Beschrijving van leaders en opbouw van een geknoopte leader


Om een kunstvlieg netjes en met weinig snelheid op of in het water te zetten is een taps verlopende leader aan de vliegenlijn noodzakelijk. Een taps verloop van de leader is nodig om het met hoge snelheid strekken van de leader (het zweepslag-effect ) te vermijden, waardoor de vlieg tijdens het werpen kapot zou slaan. Over type, lengte en opbouw van leaders bestaan veel verschillende meningen en voor elke mening is wel iets te zeggen. Daarom is dit artikel niet zaligmakend, maar slechts mijn persoonlijke “ insteek”.

1. Enige opmerkingen over lengte en dikte
Het werpen van een smalle “loop” en het netjes plaatsen van de vlieg is alleen mogelijk met een zich gemakkelijk strekkende leader. Het werpen van een smalle “loop” is nodig als de vlieg nauwkeurig moet worden geplaatst en als hinder wordt ondervonden van de wind.
Goed strekken van de leader is alleen mogelijk als er een juiste samenhang is tussen gewichtklasse vliegenlijn (bijvoorbeeld #5 of #9), dikte-verloop (de tapsheid) en lengte van de leader en de grootte van de vlieg.
Dat klinkt ingewikkeld, maar bij verder lezen zal duidelijk worden wat wordt bedoeld.
Eigenlijk wil ik alleen maar zeggen, dat er geen universele leader bestaat die je onder alle omstandigheden en met elke vliegenlijn en vlieg kunt gebruiken. Je zult altijd in het oog moeten houden welke vliegvisserij je wilt beoefenen. Dat betekent ook weer niet dat je tientallen leaders bij je moet hebben.
De volgende opmerkingen kunnen al enige duidelijkheid geven:
-  Een korte leader (bijvoorbeeld 1,50 m) strekt zich gemakkelijk, maar zorgt ervoor dat de vlieg vrij hard landt.
-  Met een korte leader is het gemakkelijker om grote vliegen (streamers, poppers) te werpen. De leader moet dan wel zijn opgebouwd uit dik nijlon.
-  Een lange leader (bijvoorbeeld 3 m of langer) strekt zich moeizaam en bij een beetje wind wil hij graag als een hoop spagetti op het water landen.
-  Met een lange leader wordt de verbinding tussen vliegenlijn en leader gemakkelijk in het topoog getrokken bij het landen van vis. Dit kan resulteren in een kapot top-oog of een verspeelde vis.
-  Met een lange leader is het werpen van grote en/of verzwaarde vliegen moeilijk, zelfs enigszins gevaarlijk.
-  Lange leaders maken het noodzakelijk om een open “ loop” te werpen, zeker als de vlieg verzwaard is of verzwaring op de leader is aangebracht. Nauwkeurig werpen, ver werpen en werpen met veel wind is dan vrijwel onmogelijk.
- De dikte van de punt van de vliegenlijn moet in verhouding staan tot het dikste deel van de leader (de “butt” van de leader). Vreselijk nauw luistert dat niet, maar je kunt je voorstellen dat je op een lijn #9 geen “butt” van 30/00 gebruikt maar eerder 60/00. Overigens: 30/00 op een lijn #9 betekent dat de leader zich slecht laat strekken.

In het algemeen wordt voor de “standaard” vliegvisserij met droge vliegen en nimfen een leaderlengte gebruikt van 270 cm (9 foot). De meeste in de handel verkrijgbare leaders hebben deze lengte.
Voor het vissen met streamers en voor het vissen met zinkende vliegenlijnen kunnen veel kortere leaders worden gebruikt, bijvoorbeeld 1,50 meter.
In de USA is ooit onderzocht hoe kort een leader aan een zinkende vliegenlijn kan zijn bij het vissen op steelhead. Het bleek, dat zelfs een leader van 10 cm nog net zoveel aanbeten gaf als een lange leader. Dit bewijst dat vis de leader en vliegenlijn wel ziet, maar niet het benul heeft om te bedenken dat de vlieg wel eens aan die lijn vast kan zitten.

In tabel 1 is aangegeven welke leaders van toepassing zijn op de vliegenlijnen.
VisserijVliegenlijnLeader lengteDikte verloop
Grote streamers
(Polder, meren)
Drijvend #9
(WF9F pike taper)
150 cm, geknoopt60/00 naar 35/00

Langzaam zinkend #9
(WF9S)
150 cm, geknoopt60/00 naar 35/00
Middelmaat streamers
(Lek en Waal, Oostvoornse Meer)
Drijvend #7
(WF7F)
Losse zinktip van 2 m.
waaraan geknoopte
leader 1 m
45/00 naar 30/00

Snelzinkende schietkop #7
(DT7FS, 9 m)
100 cm, geknoopt40/00 naar 30/00

Intermediate #7
(WF7I)
150 cm, geknoopt45/00 naar 30/00
Kleine streamers
(Lek, Linge, forelput)
Drijvend #6
(WF6F) en (DT6F)
250 cm, zinkend, gevlochten
250 cm, drijvend, gevlochten
Tip 24/00

Tip 24/00
Droge vlieg, nimf
(polder, beek)
Drijvend #5 (DT5F)270 cm, drijvend, geknoopt55/00 naar min. 12/00
Leaders die je knoopt hebben een code voor de dikte van de punt.

0X  =  0,28   mm
1X  =  0.255 mm
2X  =  0.23   mm
3X  =  0.205 mm
4X  =  0.18   mm
5X  =  0.155 mm
6X  =  0.125 mm
7X  =  00.10 mm


2. Soorten Leaders
Er bestaan in principe drie soorten leaders:
 - Leaders van gevlochten nijlon
 - Leaders van "getrokken" nijlon 
 - Geknoopte leaders

Daarnaast zijn natuurlijk ook combinaties van deze soorten mogelijk. Zo werd indertijd door wedstrijdcasters een leader toegepast die bestond uit stukken gevlochten nijlon “ kouzen” van verschillende dikte. Na het in elkaar schuiven van de verschillende stukken nijlon kous ontstond een leader die de voordelen van de huidige gevlochten leaders en geknoopte leaders combineerde. Deze leader werd voornamelijk gebruikt bij het onderdeel Vlieg-precisie, waarbij de leaderlengte minimaal 180 cm moet bedragen.

Leaders van gevlochten nijlon
Deze leaders zijn verkrijgbaar als drijvend, intermediair en (langzaam) zinkend.
Een gevlochten leader is aan het dikke eind voorzien van een lus, waarmee hij aan de lus op de vliegenlijn kan worden bevestigd. Aan het dunne eind is hij eveneens voorzien van een lus of van een klein zilveren ringetje.
De lengte is meestal ca. 2 meter, zodat aan het ringetje direct de tip met een lengte van ca. 70 cm kan worden bevestigd.

Voordelen van gevlochten leaders zijn:
- In het algemeen strekken deze leaders zich bij het werpen redelijk goed.
- Ook blijven zij recht nadat zij enige tijd op de spoel van de reel hebben gezeten.
- Alleen de tip hoeft na verloop van tijd te worden vervangen.
- Zinkende gevlochten leaders zijn uitstekend om ondiep (tot ca. 50 cm) te vissen, bijvoorbeeld met wobblers op roofblei.
- Intermediate leaders (een leader die door het wateroppervlak zakt en tijdens het strippen niet verder zinkt) - hebben het voordeel, dat zij minder gevoelig zijn voor wind. Omdat zij door het oppervlak zinken worden zij minder in een bocht getrokken.
- Om dieper te vissen kunnen korte stukjes looddraad in de leader worden aangebracht.
- Beperk echter de lengte en het aantal stukjes looddraad, want de leader gaat al snel “stampen” waardoor de lol van het werpen er al snel af is.

Gevlochten leaders hebben naar mijn mening ook nadelen, namelijk: 
- Na een paar jaar (soms al na één seizoen) gaat de leader rafelen en wordt hij onbetrouwbaar. 
- De zilveren ring is vaak bevestigd met één streng dun nijlon. Vissen met een dikke tip geeft daarom een vals gevoel van veiligheid. Je denkt de sterkte te hebben van bijvoorbeeld 24/00, maar de ring is in feite de zwakke plek. Ik knip daarom de ring van een nieuwe leader en bevestig deze opnieuw met alle strengen nijlon of ik maak een lus met alle strengen

Leaders van “getrokken” nijlon
Dit zijn leaders uit één stuk nijlon met een taps verloop. Zij zijn verkrijgbaar in verschillende dikten van de tip. Een dunnere tip betekent echter, dat ook het dikke eind (de “butt”) dunner is. De tipdikte wordt bijvoorbeeld aangegeven als 7x ( = 12/00) of 4x (= 18/00).
Naar mijn mening hebben deze leaders alleen maar nadelen, namelijk:
- Het dikke eind is vaak maar 35/00, hetgeen te dun is om goed te strekken bij het werpen.
- Het verloop in dikte is te gelijkmatig. Dit is ook een reden waarom de leader slecht strekt bij het werpen.
- Het nijlon is hard, zodat het lastig is om de leader recht te krijgen nadat hij enige tijd op de reel heeft gezeten.
- Het dikke eind is voorzien van een lus, waarmee hij in de lus aan de vliegenlijn kan worden bevestigd. 
- Door het stugge nijlon krijg je nooit een mooie overgang van vliegenlijn naar leader.
- De tip is één geheel met de leader en na enkele keren wisselen van vlieg wordt de tip dikker. Je zult dan een lus in de leader moeten maken en daar een nieuw stuk tip aan moeten bevestigen.

Geknoopte leaders
Deze leaders zijn opgebouwd uit aan elkaar geknoopte stukken nijlon van verschillende dikte.
Door de lengte van de verschillende stukken te variëren kan de lengte en het tapse verloop worden gekozen, zoals een snel overslaande of een langzaam overslaande leader.
Voor zover ik weet zijn geknoopte leaders niet meer te koop en zul je ze zelf moeten maken.
In diverse visboeken wordt aangegeven hoe een goede leader moet worden opgebouwd (zie bijvoorbeeld Vissen-Vliegen-Vangen van Kees Ketting en Henk Peeters)

Voordelen zijn:
- Deze leader kan het beste vast aan de vliegenlijn worden bevestigd. Hierbij ontstaat een mooiere en kleinere overgang van vliegenlijn naar leader dan met een gevlochten leader of getrokken leader. Deze verbinding van lijn en leader is sterker dan een lusverbinding (waarover meer wordt verteld in hoofdstuk 3).
- Een geknoopte leader met een goede opbouw strekt zich beter tijdens het werpen dan gevlochten of getrokken leaders.
- Een geknoopte leader is minder aan slijtage onderhevig dan een gevlochten leader.
- Gedurende meerdere jaren hoef ik alleen de tip te vervangen, tenzij ik knopen in de leader heb geworpen die ik niet meer kan verwijderen. Knopen komen nogal eens voor als ik de leader verzwaard heb met meerdere loodhagels.
- Een geknoopte leader oogt wat minder massief dan een gevlochten leader.
- Elke leader is echter altijd zichtbaar voor de vis. Gelukkig heeft een vis niet het benul om een verband te leggen tussen de leader en de kunstvlieg.
- De knopen zijn niet storend: Vaak grijpt vis de knopen, die blijkbaar worden aangezien voor kleine insecten. Er zijn vliegvissers, die daarom een blank haakje (bijvoorbeeld haak 20 of 24) op één van de knopen schuiven.

Nadelen zijn:
- Het is soms moeilijk om de leader recht te krijgen nadat hij enige tijd op de reel heeft gezeten. Zeker als de temperatuur laag is.
- Deze leader kan het beste vast aan de vliegenlijn worden bevestigd. Het wisselen van leaders (bijvoorbeeld van drijvend naar zinkend) is dus niet mogelijk.

3. Verbinding tussen vliegenlijn en leader
Tegenwoordig worden (gevlochten) leaders meestal met een lus aan de vliegenlijn bevestigd. De vliegenlijn is daartoe voorzien van een gelusde kous van gevlochten nijlon. De kous wordt meestal alleen geborgd met een stukkje rubber slang en desgewenst nog een druppelje secondenlijm.
Vaak zie ik, dat de lus vrij ver van de vliegenlijn zit. Hierdoor ontstaat er een “slap” stuk tussen vliegenlijn en leader, waardoor de leader slecht wil strekken tijdens het werpen.
De boven aangegeven bevestigingsmethode is naar mijn mening onbetrouwbaar. Al te vaak schiet hij los bij het hard zetten van de haak of bij het lostrekken als een tak of steen is gehaakt. Ook als de leader wordt teruggetrokken door het top-oog van de hengel kan er een en ander mis gaan.
Een betere methode voor het bevestigen van een lus aan de vliegenlijn is gegeven in figuur1.
Na het maken van de lus in de nijlon kous wordt de vliegenlijn gedeeltelijk in het gedubbelde deel van de kous geschoven. Het eind van het enkele stuk kous wordt geborgd door wikkelingen bindzijde en afgewerkt met twee-componenten lijn

Fig.1: Bevestigingsmethode gevlochten nijlon lus.

Een lus aan de vliegenlijn gebruik ik alleen als ik snel wil kunnen wisselen van een drijvende naar een snelzinkende leader. Voorbeeld is het vissen in de Lek op snoekbaars of in een forellenput. Voor het vissen op snoek en voor vissen in de polder of in een beek gebruik ik altijd geknoopte leaders die vast aan de vliegenlijn zijn gemonteerd ( zie tabel 1).

4. Opbouw van de geknoopte leader
De beste opbouw van een leader is begin vorige eeuw ontwikkeld door Charles Ritz (jawel, van die hotels) en wordt “ Rafale” genoemd (Rafale = rukwind of windstoot).
Een Rafale leader is kortweg als volgt opgebouwd:
60% van de lengte uit dik nijlon, 20% uit dunner nijlon en 20% vormt de tip.
Dit is de enige opbouw die ik gebruik, waarbij de totale lengte standaard ca. 270 cm is.
Mijn tip is zelden lichter tip dan 15/00. Voor zeer kleine vliegen (haak 18 of kleiner) gebruik ik ook wel 12/00, maar nooit dunner. Ik moet daar wel bij vermelden, dat mijn lichtste hengel een 8-voeter voor een #5-lijn is.

In tabel 2 is aangegeven hoe ik mijn leaders voor drijvende #5- en #6-lijnen opbouw.
In tabel 3 is een voorbeeld gegeven van een leader-opbouw voor een #4-lijn.
De aangegeven lengtes zijn een richtlijn. Immers, het zal nauwelijks mogelijk zijn om bij het aan elkaar knopen precies de aangegeven lengte aan te houden. Afwijking van 1 of 2 cm zal de werking nauwelijks beïnvloeden.


Tabel 2: Opbouw Rafale-leader voor lijnklasse #5 en #6
Nijlon dikte
Lengte (cm)
alternatief 1
Lengte (cm)
alternatief 2
55/005040
50/004540
45/004040
40/003040
35/001415
30/001415
25/001415
20/001415
tip50 - 6050 - 60

Tabel 3: Opbouw Rafale-leader voor lijnklasse #4 of lichter

Nylon dikteLengte (cm)
voorkeur
Lengte (cm)
alternatief
45/006055
40/005555
35/005055
30/002018
25/001818
20/001618
tip50 - 6050 - 60
Voordat met het knopen wordt begonnen moet het dikste stuk nijlon in de vliegenlijn worden bevestigd met de naaldknoop. Deze knoop is aangegeven in figuur 2. Neem de lengte van het stuk nijlon voldoende lang, bijvoorbeeld 80 cm. Dit vereenvoudigd het leggen van de naaldknoop en geeft voldoende ruimte om het volgende stuk nijlon aan te knopen.

Fig. 2: De naaldknoop


Het nijlon wordt eerst een stukje (0,5 to 1 cm) door de punt van de vliegenlijn gehaald.
LET OP: In figuur 1 is aangegeven, dat het nijlon met een naald door de vliegenlijn wordt getrokken. In de praktijk zal dit niet mogelijk blijken: Het dikke nijlon kan op deze wijze niet in de dunne punt van de vliegenlijn worden gebracht!!

Een goede methode is:
Met een redelijk dikke naald door de tip van de vliegenlijn steken en hiermee een gangetje maken voor het nijlon. Vervolgens de naald verwijderen en het nijlon in het gemaakte gangetje steken.

Hiervoor moet een punt aan het nijlon worden gesneden. Als de punt van het nijlon uit de vliegenlijn komt kan dat puntje met behulp van een tang verder door de vliegenlijn worden getrokken.

Als ca. 10 cm van het nijlon uit de vliegenlijn is getrokken kan de naaldknoop worden gelegd. LET OP: In figuur 1 is het nijlon drie keer gewikkeld. Beter is om dit vijf keer te doen.

Na het netjes aantrekken van de naaldknoop wordt deze glad afgewerkt met een beetje twee-componenten lijm.

Voor het aan elkaar knopen van de diverse stukken nijlon wordt de zogenaamde bloedknoop gebruikt. Deze knoop is gegeven in figuur 3.


Fig. 3: De bloedknoop

In figuur 3 is aangegeven dat elk stuk nijlon 4 keer wordt gewikkeld.
Echter, voor de stukken met een dikte van 55/00 tot 30/00 is drie keer wikkelen voldoende en wordt de knoop niet al te dik.Voor dunnere stukken nijlon wordt 4 à 5 keer wikkelen aanbevolen. Vergeet niet om de knoop vóór het aantrekken nat te maken met speeksel.

Tenslotte wordt het stuk van 20/00 voorzien van een lus. Ook de tip wordt voorzien van een lus. Zodoende kan de tip eenvoudig worden vervangen als hij te kort is geworden na diverse keren wisselen van vlieg. Ook kan desgewenst de tip worden gewisseld voor een dunnere.
Bijkomend voordeel is, dat op de lus een loodhageltje kan worden aangebracht dat niet gaat schuiven.

Voor de lus in de tip en het laatste stuk 20/00 van de leader wordt minimaal twee keer doorhalen aanbevolen.Vergeet ook hier niet om de knoop vóór het aantrekken nat te maken met speeksel.
Het maken van een lus is aangegeven in figuur 4.

Fig.4: Maken van een lus.

 











Vliegvissen (forel) op reservoirs


Auteur: Guido Vinck

De kleuren van reservoirvliegen worden steeds 'gekker', feller of extravaganter! Vaak wordt gedacht dat deze striksels meer vliegvissers vangen dan vissen, maar niets is minder waar. Het is het resultaat van testen, uitproberen en durven. Zijn forellen dan in voor allerlei kleurtjes? Alnaargelang de omstandigheden ja, maar dat heeft wel bepaalde redenen.

Vissen kunnen kleuren onderscheiden. Dit is duidelijk aangetoond door tal van wetenschappers. Forellen hebben ook een zekere voorkeur voor sommige kleuren. Vooral op reservoirs verschillen deze van seizoen tot seizoen, van dag tot dag, zelfs van uur tot uur. De juiste kleur van de kunstvlieg bepaalt grotendeels het succes, en dat is een keuze die de vliegvisser zelf maakt. Hiervoor baseert hij zich niet alleen op ervaring, maar ook op wat de andere vliegvissers rondom hem vertellen, zeggen of beweren. Als je voor het eerst gaat vissen op een voor jou totaal onbekend reservoir dan moet je inlichtingen inwinnen hoe, waar en op wat de forellen azen. Veel, zeg maar bijna alles, hangt af van het weer. En als we over het weer spreken dan hebben we het over licht en dat is afkomstig van de zon, zelfs al is het zwaar bewolkt. De keuze van de kleur van onze vliegen heeft ook te maken met de temperatuur, niet alleen de buitentemperatuur, maar ook de watertemperatuur. Dan komen we weer terecht bij het weer, koud of warm, hier komt de zon weer de hoofdrol opeisen. Het aantal uren zonneschijn dat onze aarde ieder jaar te verwerken krijgt is, globaal bekeken, vrijwel constant. Het ene jaar meer dan het andere (denk maar aan de recente warme zomers en de bokkensprongen makende zomer en herfst van vorig jaar). September en oktober waren (voor vliegvisreservoirs) veel te warm, kenden weken van droogte om dan in enkele dagen een regenhoeveelheid te moeten verwerken van een hele maand. Zoiets laat zijn sporen na want de vangsten tijdens het herfstseizoen waren op veel reservoirs (vooral de kleine) ronduit slecht. De grote (lees Engelse) reservoirs bleven vrij redelijk vis opleveren omdat de warme temperatuur toch wat gemilderd werd door de wind en de golven waardoor er afkoeling en zuurstof in het water kwamen. De watertemperatuur bepaalt ook grotendeels de helderheid van het water, wat dan weer een invloed geeft op het insectenaanbod en het gedrag van de forellen. Door hun gedrag reageren de forellen op een bepaalde manier ten opzichte van hun prooi en niet in het minste op de kleur van hun prooi, dus ook op onze kunstvliegen.

Aantal insecten
De meeste vliegviswateren in België, Nederland, Frankrijk en Engeland zijn eutrofisch. Of het nu gaat om 'forellenputten', meertjes, kleine- of grote reservoirs. Eutrofe is Grieks en betekent rijk aan voedingsstoffen. Deze meren zijn meestal gelegen tussen landbouw- en uitgebreide woonzones en hebben doorgaans een slijkbodem. Zandwinnings- of grindputten maken hierop een uitzondering en het water is er meestal een stuk zuiverder en helderder. Anders is het in hooglandmeren zoals in Schotland, daar zijn de meeste meren (lees ook reservoirs) oligotrofisch en dat betekent zoveel als arm aan voedingstoffen. Dat komt mede doordat de omgeving 'armer' is aan insecten door hun geografische ligging en de bodem en ondergrond meestal bestaan uit rotsen. Gezien we vele malen meer gaan vissen op de ons omringende reservoirs gaan we ons in dit artikel dan ook toespitsen op de 'laaglandreservoirs'. De helderheid van het water bepaalt veel want dan kunnen de zonnestralen beter doordringen (bij helder water), er is dan ook meer plantengroei en dus automatisch meer insecten. In eerste instantie massa's muggenlarven, voor uitgezette forellen misschien wel 60 % van hun voedselbron. Een uitzondering hierop is het zilte Oostvoornse meer, maar de laatste jaren wordt het water alsmaar 'zoeter' en dat laat zich reeds goed merken.

Anders
De productiviteit qua insecten is voor elk reservoir anders en dat heeft alles te maken met de diepte en vorm van het viswater. Ondiepe reservoirs warmen sneller op, produceren wel veel insecten, maar daar gedijen tijdens warme zomermaanden de forellen dan weer niet. Dan hebben ondiepe wateren (meestal kleine 'putten') te lijden onder vissterfte, sluiten dan ook of zetten geen vis meer uit. 's Zomers moeten we ons concentreren op de diepere wateren en dan komen we al vlug uit op grote reservoirs waar de forellen de koelere waterlagen kunnen opzoeken en zij niet alleen. Een 'open' meer, met weinig begroeiing langs de oevers, zoals boompartijen of dicht struikgewas, koelt sneller af dan een meer dat in een vallei ligt of in de luwte van bossen. Ook de insecten zoeken naar de ideale leefomstandigheden en dat is voor hun een watertemperatuur tussen pakweg 10 en 16° C. Grote reservoirs hebben diverse waterlagen, een belangrijk kenmerk voor het gedrag van de forellen. Hoe meer daglicht en zon hoe sneller via fotosynthese het plankton zich ontwikkelt wat dan weer voedsel is voor micro-organismen (zoals watervlooien) die op hun beurt worden verorberd door insectenlarven en die dan weer door de forellen. De waterlaag waar het plankton zich het meest ophoudt is dan ook de zone (lees diepte) waar je de forellen het meest zal aantreffen. Hoe helderder het water hoe dieper het zonlicht kan doordringen en hoe dieper de warmtelaag (bij hoog zomer) met een temperatuur tussen 10 en 16° C zich zal bevinden. Deze zone wordt ook wel eens de 'thermoclinelaag' of spronglaag genoemd en wordt vooral van begin mei tot eind oktober gevormd. De laatste jaren zelfs nog later want de seizoenen worden steeds warmer en dat zie je aan de vangstresultaten. Tijdens de koude maanden worden de verschillende waterlagen door elkaar gemengd want de dagen zijn kort, de zon heeft te weinig kracht en de wind doet de rest. De diepte van het water bepaalt dus veel of de spronglaag zich kan 'installeren' en samen met de helderheid bepalen deze factoren hoofdzakelijk met welke kleuren vliegen we aan de slag gaan.

Oranje
's Zomers is oranje een veel gebruikte kleur om de eenvoudige reden dat, vooral bij diepe waters (en dan praten we over een diepte van minstens 4 tot 6 meter), watervlooien vaak en massaal aanwezig zijn en de forellen gewoon met hun bek open zwemmen om de diertjes simpelweg binnen te slurpen. Watervlooien kunnen door de hengelaar niet geïmiteerd worden, maar het zijn vooral de wedstrijdvissers die er achter zijn gekomen dat een oranje, volumineuze kunstvlieg een 'knaller' kan zijn. Wat zien de forellen in zo'n oranje 'dot'? Een hoopje watervlooien bij elkaar, misschien wel. Met deze gedachtegang en mede doordat oranje ook een kleur is die agressiviteit bij de forellen opwekt maakt bijvoorbeeld een 'blob' een veel gebruikte, succesvolle vlieg. Wij willen jullie de bindwijze van een blob niet onthouden en deze vind je dan ook verderop in deze 'Vliegbinden & Vliegvissen'. Blobs zijn natuurlijk niet zaligmakend, alle oranje vliegen of vliegen waar oranje in verwerkt is kunnen succesvol zijn. De diepte vinden waar de forellen zich ophouden is de volgende stap. Dit kan perfect door het gebruikt van een intermediate of traag zinkende lijn. Na het inwerpen kun je met het optellen van de 'zinkfase' alle diepte afvissen tot dat je aanbeten begint te krijgen. Als voorbeeld; je werpt in, telt tot tien en begint binnen te vissen. Krijg je geen aanbeet tel dan bij de volgende inworp tot vijftien en zo verder. Je kan de kans op succes vele malen hoger tillen door het gebruik van twee of drie vliegen waarbij een blob dan als topdropper fungeert.



Drie vliegen
Waarom drie vliegen op een en dezelfde leader? Je hebt drie kansen op een aanbeet, je kan met drie verschillende patterns (imitaties) vissen en dit op drie verschillende diepten. Welke vliegenlijn je ook gebruikt, of je vliegen nu verzwaard of onverzwaard zijn, of je traag of snel binnenvist, de drie vliegen vissen nooit op één en dezelfde diepte. 's Zomers is een vaak beproefde combinatie een fast intermediate of een medium zinkende vliegenlijn (D3) daaraan een vrij lange leader tussen vijf en zes en een halve 6,5 meter en drie vliegen. In het begin is dit wennen bij het werpen, zeker als je vist vanaf de oever en de wind tegen of zijwaarts komt. Niet geoefende werpers/vissers kunnen dan beter met twee vliegen vissen of een plekje opzoeken met de wind in de rug. Als je vist vanuit een boot is er geen probleem want dan vis je altijd met de wind in de rug. Als topdropper een oranje blob, als middendropper een nimf (bijvoorbeeld een Cruncher) en op de punt een streamer. Dan kiezen we meestal voor een zwartkleurige met wat glitter in het lichaam (bijvoorbeeld een Humungus). Vis je snel binnen (op agressiviteit) dan vissen de blob en de streamer precies waarvoor ze gebonden zijn. Vis je langzaam binnen dan doet de oranje blob dienst als attractor, maar daaronder 'hangt' een wel heel levendig uitziende imitatie van een nimf (larve)Dit is één combinatie, maar nu kun je natuurlijk wisselen met kleuren en groottes van de vliegen tot je de juiste striksels gevonden hebt waar de forellen op azen. Dit kan drie, vier tot zelfs meerdere malen veranderen op één dag. Een bindpatroon van de Cruncher en de Humungus vind je ook verderop in deze 'Vliegvissen & Vliegbinden'.

Andere mogelijkheden
Er zijn natuurlijk nog andere technieken als de eerder beschreven techniek niet werkt of onvoldoende. Wij hadden het er reeds over dat op reservoirs 60 % van het forellenmenu bestaat uit muggenlarven dus moeten die ook onze nodige aandacht krijgen. Muggenlarven, in het vliegvisjargon buzzers genoemd, worden hoofdzakelijk statisch gevist en dat betekent vissen met een drijvende vliegenlijn en als het kan ook met drie vliegen. Je kan de buzzers met achtjes heel langzaam binnen vissen. De diepte wordt bepaald door de snelheid van achtjes' draaien', de lengte van de leader en de grootte (lees gewicht - haaksoort) van de buzzers. Niet gemakkelijk te controleren en uit te dokteren zeker als je voor het eerst op een reservoir vist waarvan je de juiste bodemgesteldheid en de juiste diepte niet kent. Vaak zal je kan komen vast te zitten op de bodem of boven of onder de forellen vissen. Een, volgens mij, veel betere methode is de buzzers vissen onder een 'bung'. Dit is een hoog drijvende, volumineuze vlieg die gemaakt wordt uit foam of hertenhaar (sommige gebruiken een fluorescerende beetverklikker) als topdropper met daaronder twee buzzers. Op de middendropper een zwarte buzzer daaronder een oranjerode. Opnieuw komen dus die twee basiskleuren naar voor (leunt dicht tegen de kleuren van de blob en streamer aan) want echte muggenlarven zijn er heel veel in deze kleuren. Met het gebruik van een bung '(fungeert bijna als een dobber) kun je de buzzers op verschillende dieptes aanbieden en dit helemaal statisch. Alleen de wind en de stroming laten de buzzers op een natuurlijke manier door het water bewegen. Vaak een dodelijke manier van vissen en ook vaak vergrijpen zich aan buzzers de grootste forellen. Het eetgedrag van forellen wordt grotendeels bepaald door het voedselaanbod, maar toch ook door aangeboren reflexen en dan komen we bij de 'fry' periode. Fry, of in goed Nederlands speldaas, is een heel belangrijke factor in het leven van een forel. Het jonge broed van witvis of baarsjes 'hangen' zo vanaf begin juli tot laat in de herfst in dichte scholen bij elkaar. Dat kan in de oeverzone zijn, maar ook hoog in het wateroppervlak midden van een reservoir. Het sein voor de forellen om eens flink te schransen. Als haaien beginnen ze dan te 'cruisen' (rondjes zwemmen) rond of onder de school speldaas. Als de jacht open is schieten ze als een raket tussen de kleine visjes en vreten zich helemaal vol. Als vliegvisser is dit (althans voor mij) het hoogtepunt op reservoir. Andermaal worden er drie vliegen aan de leader geknoopt met op de punt een imitatie van een speldaasje. Dat kan een witte booby zijn, maar ook een witte streamer of floating fry. Als topdropper komt weer de oranje blob of een andere oranje vlieg in beeld en als middendropper een nimf. Deze combinatie wordt gevist aan een drijvende lijn, af en toe eens aan een intermediate lijn (als er veel wind staat en een drijvende vliegenlijn te weinig contact geeft), en aan een lange leader. Na het inwerpen wordt er snel binnengevist en dan meestal met lange halen of zelfs rolly polly (dan steek je de hengel onder je oksel zodat je beide handen vrij hebt en begint de vliegenlijn binnen te halen met beide handen, je maakt als het ware een 'molentje'). Het is een mooi gezicht om de forellen achter je vliegen te zien zwemmen om snoeihaard toe te happen. Blijven ze volgen en toch niet toehappen dan kan plotseling stoppen van binnenvissen hun er toe verleiden om de nimf te pakken want dat is een smakelijk tussendoortje.

Afwisseling
Hoe snel moet je een niet drijvende vlieg binnenvissen? Hangt dit af van de watertemperatuur? Het zijn maar enkele van de zovele vragen. 's Winters, lees de koude maanden, worden nimfen, streamers, blobs, boobies, kortom bijna alle vormen van vliegen traag tot zeer traag binnengevist. Om een idee te krijgen van wat traag is; een booby of emerger ongeveer vijf centimeter per seconde. Streamers, lures en attractors mogen sneller worden binnengevist, maar dan wel met afwisseling. Tijdens het hele traject van de vlieg(en) kan je gerust vijf, zes of zelfs meerdere keren de snelheid opvoeren of vertragen, de vliegen moet 'attractief' door het water gaan, zelfs al zit de watertemperatuur tegen het vriespunt aan. Vissen kijken helemaal anders dan wij en zeker op reservoir dit in tegenstelling met hun riviergenoten. Op rivier bepaalt gedeeltelijk de snelheid en de helderheid van het water hun gezichtsscherpte. Op reservoir is er nauwelijks stroming wel kunnen de golven, als de vis hoog zit, hun gezichtvermogen belangrijk beïnvloeden. Forellen kijken meestal 'vlak' of naar omhoog, dus vliegen die 'op-en-neer' door het water gaan hebben, om agressie op te wekken, een betere kans van aangevallen te worden. Nimfen is meer statisch vissen want die gaan bij wijze van spreken met een slakkengangetje door het water. Speldaas vis je of supersnel binnen of statisch. Het is gewoon een beetje logisch redeneren en precies de snelheid meegeven aan je vlieg(en) om het echte insect of speldaas te imiteren in hun zwembewegingen.

Kleuren voor geluk
Er zijn geen sluitende regels van welke kleur vliegen gebruik ik nu, morgen of volgende week. Toch zijn er enkele vuistregels door ervaring tot stand gekomen waarbij de juiste kleur van de vlieg bij bepaalde watertemperaturen, de kleur van het water en het seizoen voor 60 tot 80 % de juiste zijn om je 'geluk' een handje te helpen.

Helder water
Sombere kleuren (zoals bruin en grijs) vangen beter in helder water want te felle kleuren verschrikken eerder de vis dan ze aan te trekken.

Modderkleur
'Bruin' water is nooit goed, maar dan zijn oranje en geel goede kleuren. Die vallen op want de zichtbaarheid is niet groot.

Zon
Bij zon en fel licht zijn peach (perzikkleur) en coral (koraalkleur) een goede keuze. Om de een of andere reden worden forellen bij deze omstandigheden aangetrokken door deze kleuren. Warm en koud
Als de watertemperatuur extreem warm of koud is (lees tegen 20° C of meer / 4° C of minder) dan is 'hot pink' een goede kleur. Vreemd dat deze gekke kleur dan forellen aantrekt, maar het is wel zo.

Dik of helder
Water kan gekleurd zijn (geen modderkleur), wij noemen het 'dik' water, dan is zwart de uitgelezen kleur. Werkt ook heel goed bij helder water, sombere kleuren weet je wel. Eigenlijk is zwart een all round kleur.

Groen water
Water kan echt als erwtensoep groen zien door algenbloei. Dan, hoe vreemd het ook moge klinken, zijn fluorescerende groene vliegen de juiste keuze. Samen met een oranje blob als topdropper een niet te kloppen combinatie.

Herfst
Zo vanaf eind september tot medio november wil geel nog wel eens voor verrassingen zorgen. Waarom, eerlijk gezegd ik weet het niet?

Altijd goed
Misschien wel de meest populaire reservoirvlieg is de Cat's Whisker. Een combinatie van wit/geel of wit/chartreuse werk het hele jaar door. Het zijn misschien de twee contrasterende kleuren die de forellen aantrekken.





Op temperatuur
Een vliegvisser komt echt op temperatuur als hij of zij de juiste keuze maakt van de vliegenlijn, leader en vliegen. Als daarbij nog de juiste diepte en de aangepaste snelheid van binnenvissen gevonden wordt dat kan het nog moeilijk fout gaan. Hoe apathisch forellen ook mogen zijn er valt altijd wel een visje te vangen. Met 's zomers de meeste kans op succes tijdens de ochtend en de avonduren want dan hangt de 'spronglaag' het hoogst, zeg maar het dichtst bij de oppervlakte. Overdag worden de bovenste waterlagen te warm en zakt de forel naar de diepte en wordt loom. Het is net andersom tijdens de koude wintermaanden. .Tegen de middag warmt het water op, kunnen we enige activiteit waarnemen en liggen onze kansen het hoogst. Het lijkt allemaal misschien we heel ingewikkeld en een moeilijke materie, maar dat is bij andere disciplines ook zo. Toch moet je er niet te zwaar aan tillen, logisch nadenken, je ogen de kost geven en je bent al een flink eind op weg. Gelukkig bestaan er uitzonderingen want als we van te voren wisten of we wel of niet vis zouden vangen was er geen aardigheid meer aan. Wat als een paal boven staat is dat de winter- en zomermaanden de moeilijkste zijn gezien het weer te grote schommelingen kan maken. De beste perioden zijn tussen april en juni en van september tot november, maar is dit niet bij alle visserijen?

Biblio's are coming

Bibio's are coming, let's ty!

De bibio is één van de eerste  vliegen is die duidelijk aanwezig is en het voorjaar aankondigd! Het begin van een nieuw visseizoen. Als ze eenmaal los zijn azen de forellen gretig op los. Veelal duurt dit enkele weken. Hiervoor en hierna zal je amper wat vangen op een bibio imitatie maar als ze los zijn...